De toekomst van de euro
In 1999 lanceerde de Europese Unie de euro en een Europese muntunie was daarmee een feit. Van meet af aan hebben critici erop gewezen dat de introductie van de nieuwe munt plaats vond zonder dat er sprake was van het installeren van begeleidende instituties of beleid die moesten waken over het heil en de waarde van de munt.
Oké, in 1998 was de Europese Centrale Bank in werking getreden, maar daarmee was feitelijk alles gezegd. De schuldencrisis van 2009/10 heeft de gebrekkige structuur waarbinnen de euro moet functioneren onbarmhartig bloot gelegd. De diepe crisis dwong beleidsmakers in de verschillende lidstaten van de unie om onder ogen te zien dat er op centraal niveau te weinig autoriteit was om corrigerend op te treden en lidstaten tot verantwoord gedag te dwingen.
Sindsdien laait met grote regelmaat de discussie op over de toekomst van de euro en het gebied waarin deze euro als munt geaccepteerd wordt. Het Europees getalm en getouwtrek hebben er in geresulteerd dat beleggers van de euro nu een risicopremie eisen in ruil voor het aanhouden van de euro.
Drie scenario’s
In de discussie over de toekomst van de euro en het eurogebied onderscheidt de Japanse investmentbank Nomura drie scenario’s[1]. Het eerste scenario is dat van de totale break up. De muntunie houdt op te bestaan. De gevolgen van een totaal uiteenvallen, laten zich maar moeilijk raden. De verschillende nationale banken zouden weer een eigen munt moeten gaan uitgeven. Er zou een conversieproces nodig zijn om allerlei euro gerelateerde financiële instrumenten om te zetten naar nationale financiële instrumenten tegen een nader te bepalen waarde. De ECB zou ophouden te bestaan en haar bezittingen en schulden zouden verdeeld moeten worden onder de voormalige leden.
Alleen al de suggestie van een break up zou grote kapitaalsstromen genereren tussen verschillende euro landen, maar ook stromen naar landen buiten het eurogebied. Beleggers gaan immers op zoek naar veilige oorden voor hun beleggingen. Het gevolg zou een grote bankencrisis kunnen zijn die uitmondt in een diepe recessie.
Het is ook maar zeer de vraag of de financiële markten de nieuwe munteenheden wel gunstig zullen beoordelen met als gevolg sterk stijgende risicopremies voor de nieuwe munteenheden. En die premie kan fors oplopen, zoals het Italiaanse voorbeeld leert ten tijde van het inklappen van het Europese Wisselkoersmechanisme in 1992. Toen liep de risicopremie voor de Italiaanse lire met meer dan 50% op. Italië zag zich toen gedwongen de ERM te verlaten. De economische schade van een break up zal enorm zijn en daarmee niet erg waarschijnlijk.
Het tweede scenario is dat enkele ‘zwakke’ landen de Unie gaan verlaten. Het motief ervoor zou kunnen zijn om via een devaluatie van de nieuwe/oude nationale munt het competitief vermogen van het land te verbeteren en aldus de economische groei aan te jagen. Maar een uittreden is niet zonder risico’s. Zal dat land in staat blijken de schulden in euro’s te voldoen? Een ‘default’ lijkt daarmee onvermijdelijk. De combinatie van ‘default’ en devaluatie zou een ernstige slag betekenen voor het bancaire systeem. Er zou immers een uitstroom van kapitaal op gang komen. Los daarvan, een uittreden zou landen beroven van allerlei aantrekkelijke regelingen binnen de Unie, zoals vrijhandelsovereenkomsten en overdrachten uit het Europees budget.
Het derde en meest waarschijnlijke scenario is, dat de unie blijft zoals het nu is. Daarmee zijn echter de huidige problemen in de bankensector en een mogelijk ‘default’ van een aantal landen niet van de baan. Het zou prettig zijn als er een supranationale instelling zou komen die aangesloten landen dwingend een prudent fiscaal beleid zou kunnen opleggen. Dat zou bijdragen aan de lange termijnstabiliteit van de unie. Het nadeel is, dat er momenteel geen beleid mogelijk is om de cyclische verschillen tussen lidstaten te bestrijden. De enige mogelijkheid is dat betrokken landen zich door een langdurig proces van aanpassingen moeten worstelen met alle politieke en financiële onrust van dien binnen en buiten die landen.
Een tussenoplossing zou kunnen zijn dat surpluslanden binnen de Unie de hand reiken naar de tekortlanden door een deel van het surplus te transfereren naar de tekortlanden. Dat soort transfers is in de VS aan de orde van de dag. Het is dus niets nieuws. Mocht dat gebeuren, dan zou de risicopremie voor de euro waarschijnlijk gaan dalen en zou de financiële stabiliteit alleen maar toenemen.
Ook zonder de risicopremie, maar met iets wat op fiscale consolidatie lijkt, zijn de problemen nog niet over. De afgelopen twee jaar heeft de euro ingeboet aan waarde ‘vis à vis’ de Zwitserse franc en de Zweedse kroon. Dat is een teken dat verhoudingsgewijs de Unie inlevert aan kracht ten opzichte van die economieën. Het is maar te hopen dat de rente laag blijft. Dat moet het de lidstaten mogelijk maken om zich door hun berg van schulden heen te werken. Het uiteindelijke resultaat moet dan zijn dat de Unie haar fundamentele krachten weer herwint.
De les voor Europa tot dusverre is, dat er een crisis nodig is om stappen voorwaarts te zetten, maar dat dit een pijnlijk proces voor de zwakkere lidstaten zal zijn. Alternatieven zijn er eigenlijk niet. Dan zal de pijn alleen maar groter zijn.
Cor Wijtvliet, www.weygerbergen.com
De auteur is zelfstandig gevestigd analist. Hij schrijft over uiteenlopende onderwerpen die de beleggingswereld raken. Daarnaast geeft hij lezingen en presentaties. De auteur is als partner verbonden aan De Weygerbergen, bureau voor performancemeting en vermogensbegeleiding.
[1] Nomura, Europe will work, Maart 2011
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!