Van offshoring naar onshoring
Het is allemaal begonnen in de VS in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Industriële bedrijven gingen geleidelijk hun productiefaciliteiten overplaatsen naar het Verre Oosten, naar zogeheten lage lonen landen. Lagere productiekosten moesten ervoor zorg dragen dat bedrijven ondanks een verouderde productiestructuur toch competitief bleven.
Aan het begin van deze eeuw kwam er nog een tweede motief bij om productiefaciliteiten over te brengen naar Azië. Zo konden bedrijven ten volle profiteren van de onstuimige economische groei in de Opkomende Markten. In navolging van de Amerikanen hebben ook veel Europese bedrijven hun productie overgebracht.
Afkalving
De effecten van offshoring van bedrijfsonderdelen zijn in de loop der jaren pijnlijk duidelijk geworden. De industriële basis van veel Westerse landen is bijkans totaal geërodeerd. De afkalving is zo ver gevorderd, dat bijvoorbeeld het Pentagon zich hardop zorgen maakt over de groeiende afhankelijkheid van de Amerikaanse defensie van buitenlandse toeleveranciers.
Bovendien is gebleken dat met het vertrek van de productiefaciliteiten ook heel veel hoogwaardige banen in de dienstensector verdwenen zijn. Offshoring is daarmee allesbehalve zaligmakend voor de achterblijvers.
Veranderende omstandigheden
In de VS is onder druk van de afkalving in het afgelopen decennium veel gediscussieerd over de negatieve effecten van offshoring. Vreemd genoeg is dat in Europa helemaal niet gebeurd. Hier beschouwden overheden de afbraak van de industriële basis als een natuurverschijnsel en dus als iets onafwendbaars.
In discussies met de overheid benadrukten bedrijven steeds hun kostenvoordeel, maar dat argument gaat steeds minder op, zo blijkt uit een studie van Accenture[i]. Hun onderzoek brengt een aantal beperkingen van het beleid van offshoring aan het licht. De belangrijkste beperking is dat onder de huidige omstandigheden het een competitief voordeel is om dichter bij de klant te zitten. Op die manier kunnen ze vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen.
De noodzaak daarvoor neemt toe nu afnemers meer een meer snelle levering van speciaal voor hen geproduceerde goederen. Dat is een schier onmogelijke taak bij de huidige lange aanvoerlijnen. Trouwens die lange aanvoerlijnen maken het in de praktijk vaak moeilijk om een fatsoenlijke planning te maken. Dat kan derhalve een onvoorziene kostenpost van formaat worden, zeker als ook de geleverde kwaliteit te wensen overlaat.
Vraagtekens rondom de kwaliteit van de ‘supply chain’ vormen niet het enige probleem dat speelt. Sinds de financiële crisis van 2008 zijn er meer nadelen duidelijk geworden. Omstandigheden zijn (ten nadele) veranderd. Zo zijn de kosten voor transport de afgelopen jaren sterk gestegen, evenals de kosten voor energie, grondstoffen en componenten, maar ook voor inheemse arbeid.
In China bijvoorbeeld schieten de kosten voor arbeid de lucht in. Daarnaast lijkt het erop, dat de wereld terecht is gekomen in een periode van wijd verspreide politieke instabiliteit. Het zijn even zo vele zaken die het bedrijven moeilijk tot onmogelijk maken om snel en soepel in te spelen op snel veranderende wensen van klanten.
Rebalancing
Het antwoord op de kloof tussen vraag en aanbod te verkleinen heet rebalancing. Bedrijven gaan een deel van hun productiecapaciteit terug brengen naar Noord-Amerika en West Europa (onshoring) of naar regio’s in de directe nabijheid, zoals Mexico of Oost-Europa (nearshoring).
Het zijn vooral de middelgrote industriële bedrijven die driftig onshoren of nearshoren om beter hun afnemers op de Amerikaanse markt van dienst te zijn. Onder de huidige gewijzigde omstandigheden prefereren ze om vanuit de Amerikaanse markt te exporteren in plaats van het onderhouden en managen van een wereldwijd netwerk.
De echt grote bedrijven zien de noodzaak van rebalancing wel in, maar blijven hun operaties regionaal plannen in de wetenschap dat opkomende markten een steeds groter deel van de omzet (gaan) leveren.
Tenslotte
Het Amerikaanse voorbeeld, maar zeker ook dat van Duitsland, bewijst dat het proces van de-industrialiseren geenszins onomkeerbaar is. Sterker nog, de nasleep van de crisis van 2008 leert het aanhoudend grote belang van de industrie voor de economie van een land.
Ook voor Nederland geldt dat het huidige economische herstel bijna uitsluitend op het conto komt van de industrie. De beperkte omvang van die industrie beperkt derhalve de kracht van het herstel.
Het behouden van de huidige industriële basis zou dus punt van aandacht moeten zijn voor de Nederlandse overheid. Maar dat is allerminst zo. In haar toekomstvisie op de Nederlandse economie spreekt die overheid bijna uitsluitend over de Randstad, terwijl het industriële hart van Nederland in het zuidoosten klopt.
Cor Wijtvliet, www.weygerbergen.com
De auteur is zelfstandig gevestigd analist. Hij schrijft over uiteenlopende onderwerpen die de beleggingswereld raken. Daarnaast geeft hij lezingen en presentaties. De auteur is als partner verbonden aan De Weygerbergen, bureau voor performancemeting en vermogensbegeleiding.
[i] Accenture, Manufacturing’s secret shift. Gaining competitive advantage by getting closer to the customer. Maart 2011
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!